<span>Nuchterheid, begrip én ambitie gaan hand in hand bij Martin Huiskes </span><span> </span>

Nuchterheid, begrip én ambitie gaan hand in hand bij Martin Huiskes  

Architect Martin Huiskes van LKSVDD architecten doet wat hij kan om toekomstbestendige gebouwen te creëren, maar loopt tegen de grenzen van de geldende regels en financieringsmodellen aan. Als nuchtere Twent heeft hij ook begrip: “Ik snap die opdrachtgevers ook wel. Maar als we de toekomst serieus nemen, hadden we het roer allang om moeten gooien.”

Tekst: Manon van Ketwich 

Dat Martin Huiskes architect zou worden was al vroeg duidelijk. De weg ernaartoe was misschien niet de kortste, maar uiteindelijk heeft hem dat geen windeieren gelegd, vindt hij zelf. “Mijn opa had een installatiebedrijf. De tekeningen die hij gebruikte snapte ik nooit, maar de tekeningen van architecten die daar ook lagen wél. Op de lagere school was ik al goed in tekenen, kunstzinnig zijn. Ik was alleen niet zo’n goede leerling, mijn niveau was niet voldoende om een opleiding tot architect te kunnen volgen. Via de LTS, MTS, HTS en ten slotte de opleiding voor architect ben ik er uiteindelijk toch gekomen. Die langere weg zie ik als bagage, niet als ballast. Het heeft ervoor gezorgd dat ik heel praktisch ben opgeleid, met kennis van installatietechniek, en dat ik een integrale blik heb. Af en toe voel ik me meer regisseur die alle aspecten bij elkaar brengt dan een architect.”

Milieu, maatschappij en mens

Op Congres Natuurlijk in november ontving Huiskes een Natuur voor Elkaar-speldje, als waardering voor zijn inzet voor de natuurinclusieve leefomgeving. Dat natuurinclusieve aspect zat er niet vanaf het begin in. “Mijn opa had een stuk bos in Delden waar ik wekelijks doorheen struinde, maar die link met mijn latere werk heb ik nooit gelegd, maar misschien is dit onbewust toch van invloed geweest. Wel heb ik interesse in de vergankelijkheid, ook die van de wereld en onze directe leefomgeving, en voor het behoud van een goed leefmilieu moeten we zorgvuldig met de natuur om gaan. In mijn werk probeer ik het milieu bovenaan te zetten, daarna de maatschappij en de mens als onderdeel van beide komt achteraan. Wat niet goed is voor de natuur zouden we niet moeten doen.”

Huiskes beseft dat dit ver gaat, maar probeert dit gedachtengoed toch zo veel mogelijk in de praktijk te brengen. “Per locatie moet je bedenken wat wél kan, zodat een gebouw een aanwinst wordt voor een plek en natuurwaarde toevoegt. Deze manier van denken is ook bij mij langzaam gegroeid. Mijn interesse werd gewekt toen we vroeger de nationale DUBO-lijsten (Duurzaam Bouwen, red.) moesten invullen. Ik ging steeds meer met een circulaire en ook natuurinclusieve bril kijken naar projecten.”

Vast in een lineair investeringssysteem

Wat de architect wil en belangrijk vindt is helaas voor Huiskes niet altijd mogelijk, je bent onder meer afhankelijk van de opdracht en de opdrachtgever. “In de wijk Kerckebosch in Zeist zie je hoe belangrijk natuur kan zijn voor de leefbaarheid, natuurinclusief bouwen hoort daarbij. Groen is bepalend voor hoe je je voelt. Maar als de vraag er niet is, gebeurt het vaak ook niet. Het kost natuurlijk in eerste instantie extra geld, maar het op termijn levert het ook veel op. Maar waarom zou een opdrachtgever investeren in iets wat hemzelf niets of nauwelijks financiële winst oplevert? We zitten momenteel vast aan een lineair economisch systeem.”

Als het aan Huiskes zou liggen zou dit model op de kop gaan. “Stel dat je de leefomgeving zou inrichten volgens het 3-30-300-principe. Je kunt dat als verplichting stellen zodat gemeenten verantwoordelijk zijn voor een dergelijke inrichting van de buitenruimte. Daarnaast kunnen ook onze tuinen de functie van natuurgebied vervullen. Deze stadsnatuur is van grote waarde voor de biodiversiteit. Door hierop te sturen met bijvoorbeeld een tuinbelasting maak je iedereen verantwoordelijk. Het gaat dan in dit geval om de natuurwaarde van de grond voor de maatschappij. Een villa met een groot perceel met een hek waarbinnen een tuin met een ‘perfect’ gazon doet niet zo veel voor de natuur en de maatschappij. Zorg je voor een biodiverse tuin met meerwaarde voor de leefomgeving en waar mensen zo af en toe van kunnen genieten dan heeft dat toegevoegde waarde voor mens en natuur.”

Perceptie

Volgens Huiskes is het ook nodig dat er van bovenaf regie wordt gevoerd op natuurinclusieve maatregelen. “Vanuit de mensen zelf gebeurt veel te weinig. Ergens verbaast me dat wel.” Tegelijkertijd ziet Huiskes dat er ook nog wel wat aan de perceptie schort. “Mijn tuin vinden sommige mensen slordig, maar het is maar net welke bril je opzet. Ik zie daar juist heel veel leven in. De openbare ruimte wordt ook altijd netjes aangeharkt, de gemeente dekt zich in voor de risico’s dat er iemand uitglijdt over de blaadjes. Het kan ook anders. Het eerder genoemde Kerckebosch is eigenlijk een soort bos waar in gewoond wordt.”

In de transitie naar een steeds meer duurzame en natuurinclusieve leefomgeving is de rol van architect niet te onderschatten, maar de opdrachtgever is minstens zo belangrijk, vindt Huiskes. Als je bijvoorbeeld meedoet aan een selectie wil je de opdracht uiteraard ook winnen. Hoe je dat voor elkaar krijgt hangt af van de prestatie-eisen die in de uitvraag zijn gesteld. Bomen zijn van enorme waarde. Je kunt bijvoorbeeld bomen voor een schoollokaal op het zuiden inzetten voor de verkoeling. Maar binnen de huidige regelgeving mogen we hier niet mee rekenen. Stel daarom in de uitvraag rekenmethoden die dit wel waarderen. In een BENG-eis kun je hier niet mee rekenen. In een nZeb-berekening wel. Hoe dan ook is er op dit vlak, wanneer je het gebouw als onderdeel van de natuur zou willen zien, meer uit te halen dan wat we realiseren. Maar ik snap die opdrachtgevers ook wel. Zij zijn degene die de eerste investering moeten doen. Je zou dit kunnen opvangen door een natuurparagraaf in de paragraaf milieu van het Bouwbesluit op te nemen en hierin de basiskwaliteit natuur in mee te nemen. Hier moeten dan ook budgetten voor vrij gemaakt worden vanuit de overheid. Tenslotte is dit een meerwaarde die ons als maatschappij ten goede komt.”

Flexibele gebouwen

Een van de uitgangspunten van het circulaire gedachtengoed van Huiskes en zijn collega’s is het creëren van flexibele gebouwen. “Dat kan je zowel op de locatie als de functie van een gebouw betrekken. Door een modulair gebouw te creëren kan je het verplaatsen op het moment dat het nodig is. Maar wanneer omwille van een locatie een gebouw het liefst zo lang mogelijk moet blijven staan dan moet je rekening houden met verschillende transities in functies, bijvoorbeeld van kantoor naar woningen. Je zult bij het ontwerp rekening moeten houden met hoe je dan de constructie maakt. Het casco is toch een van de meest vervuilende delen van een gebouw, maar dat mag een andere functie niet in de weg staan. In de praktijk betekent het dan dat je altijd van de zwaarste eisen die op die locatie wenselijk is uitgaat. Dat vraagt om meer investering. Aan de andere kant heeft een gebouw ook meer restwaarde als het wordt verkocht.”

Een dergelijke werkwijze vraagt bijna om een voorspellende gave van de ontwerpers. “Vooruitkijken is inderdaad moeilijk, maar in feite doe je altijd investeringen voor de toekomst. Je moet vertrouwen hebben in wat je aan het doen bent. De technieken hebben zich immers wel bewezen. De kwaliteit van gebouwen in Nederland is hartstikke goed, alleen, ze zijn niet toekomstbestendig genoeg. We moeten een stapje extra doen om gebouwen niet alleen energiezuinig, maar ook klimaatadaptief en natuurinclusief te maken. Als we in 2030 50 procent circulair willen zijn en in 2050 zelfs 100 procent, dan doen we nog niet de goede dingen. En dat zou wel moeten. Tenslotte zijn het de materialen in de gebouwen die we decennia geleden hebben gebouwd de materialen van de toekomst. Als we de toekomst serieus nemen, hadden we het roer allang om moeten gooien.”

Modellen oprekken

Stevige woorden, maar Huiskes zal niet snel roepen dat hij de waarheid in pacht heeft. “Onze Twenste roots vertalen zich vooral naar onze nuchterheid. We proberen goed te adviseren en staan altijd open voor samenwerking, want wij weten ook niet alles. Bovendien hebben we begrip voor hoe het nu gaat en kijken wat er nu uit te halen is. Tegelijkertijd probeer ik wel het systeem en de huidige investeringsmodellen op te rekken. Ik wil kijken hoe we de lange termijn in de rekenmodellen kunnen krijgen. Zo hebben we samen met de stichting Pioneering het boekje uitgebracht over ‘Een logische bouw’ en zijn we met een aantal corporaties aan het kijken naar effectieve investeringen vanuit TCO. Ook proberen we gebouwen te integreren in bestaande landschapswaarden. Dit doen we uiteraard niet alleen, maar waar mogelijk met adviseurs die ook intrinsiek gemotiveerd zijn. ” Kleine, maar niet onbelangrijke stappen richting een meer circulaire en natuurinclusievere toekomst. Iets om trots op te zijn? “Wij zijn geen borstkloppers. Maar toch, we doen best veel, maar het mag altijd meer worden.”  

permalink

Naar het overzicht

Terug naar boven