Wat zijn de mogelijkheden voor biobased bouwen in een economie die in de toekomst steeds minder lineair en steeds meer circulair zal zijn? Volgens Johan Riezebos van Ter Steege Advies & Innovatie en de Twentse boerinnen Heleen Lansink en Els Uiterlinden begint het met samenwerking. Ze zijn ervan overtuigd dat je de circulaire economie en biobased bouwen alleen kunt vormgeven als je het samen oppakt.
Bij Johan Riezebos staat zijn hele leven in het teken van productontwikkeling en innovatie. Sinds 2019 is hij directeur van Ter Steege Advies & Innovatie. Daarbij zijn er drie pijlers: duurzame innovatie, de energietransitie en circulair bouwen. “Bij dat laatste was een van de uitdagingen hoe je moet omgaan met de materialen die je gebruikt. Dan heb ik het over hergebruik van materialen maar ook over biobased materialen. Ons idee daarbij was dat zolang we nog in een lineaire economie leven er een fonds zou moeten zijn, waaruit circulariteit betaald kan worden. Zolang er nog geen echte CO2-beprijzing is, is circulair bouwen namelijk altijd duurder dan regulier bouwen met ‘virgin’ materialen.”
Duurzame verhoudingen
Terwijl Riezebos zich met deze ontwikkeling bezighield kwam hij in contact met twee Twentse boerinnen, Heleen Lansink en Els Uiterlinden, die op zoek waren naar een ander verdienmodel. Riezebos: “Het mooie daaraan vond ik dat ze het niet vanuit de agrarische sector alleen wilden doen, maar het samen wilden doen met andere partijen. Dat paste bij mijn overtuiging dat je de circulaire economie alleen kunt vormgeven als je dat gezamenlijk oppakt.” Heleen Lansink haakt in op dat laatste: “Zelf kom ik oorspronkelijk niet uit de agrarische sector. Daardoor heb ik een ruimer perspectief op de landbouw. En zo’n ruimer perspectief biedt veel kansen. Daarnaast heb ik een heel groot gemeenschapsgevoel. Daardoor zie ik mezelf ook het liefst als onderdeel van een groter geheel. Zo werk ik ook het liefste samen: in duurzame verhoudingen van mens tot mens. Daarbij houd je elkaar vast als het schuurt en spreek je elkaar waar nodig aan.”
In de zoektocht naar een ander verdienmodel en de rol die de agrarische sector kan spelen bij thema’s als meer biodiversiteit en de circulaire economie is Lansink samen met Uiterlinden op zoek naar manieren om de waarde daarvan te verzilveren. En daar zat de klik met Riezebos: “Ik zag dat de worsteling van de bouwsector met biobased bouwen zoveel overeenkomsten vertoonde met ‘onze’ zoektocht naar meer duurzaamheid in balans met je omgeving.”
Ook Riezebos zag kansen na het gesprek met de boerinnen. “Zulke initiatieven zijn van belang omdat ze de kanteling richting circulaire economie mede mogelijk maken.” En daar kwam nog iets bij: “Wij waren als bouwbedrijf al een tijdje bezig om te kijken hoe we onze concepten zo duurzaam mogelijk konden invullen. Biobased bouwen is daarbij een van de interessante opties, zeker wanneer je dat lokaal kunt doen zonder grote transportbewegingen. Daarbij zouden agrarische bedrijven kunnen worden ingezet om op een eenvoudige manier gewassen te telen die kunnen worden ingezet in de bouw.”
Businessmodel
Riezebos realiseert zich dat dit vele vragen oproept zoals ‘is het gecertificeerd?’, ‘hoe ga je het produceren?’, ‘hoe breng je het in de handel?’ en ‘wat gebeurt er als een van de partijen (boer en bouwbedrijf) een slecht jaar heeft?. “Terechte vragen, die later zeker aan de orde komen. We gaan nu echter eerst kijken of dit soort systemen zijn op te zetten en of je er een businessmodel van kunt maken. Daar kwam bij dat Heleen en Els gesprekken hadden gehad met boeren die hier wel voor openstonden. Daarom zagen we het als een mooie kans om rechtstreeks met de boerenbedrijven zaken te doen zonder tussenschakels. Daarmee vermijd je namelijk de marges voor die tussenschakels.”
De te verbouwen gewassen zouden volgens Riezebos bijvoorbeeld kunnen worden ingezet als isolatie- of als plaatmateriaal. “Het mooiste zou zijn als je dat zou kunnen doen met de afvalproducten van een gewas. Dus: eerst het voedsel uit het gewas halen en vervolgens het afval inzetten in de bouw.” Welke gewassen uiteindelijk gekozen worden, zal de toekomst moeten uitwijzen. Lansink: “Er zijn wel al onderzoeken, bijvoorbeeld bij de Wageningen Universiteit, maar de ontwikkeling staat nog in de kinderschoenen.” Ondertussen is Lansink wel al bezig met de voorbereidingen: “Zo koppelen we veehoudende boeren die willen stoppen en beschikken over grond en een leegstaande stal aan biobased bouwen initiatieven omdat zij een productielocatie hebben. Dat onderstreept opnieuw het punt van Johan en mij: dit soort initiatieven rond biobased bouwen zijn alleen kansrijk als je in verbinding staat met elkaar.” En kansen ziet. Lansink: “De Kaderrichtlijn Water betekent dat je mestvrije zones moet hebben binnen 300 meter van beken. Die grond kun je niet meer gebruiken voor veeteelt, maar kun je wel in productie houden voor het telen van gewassen voor biobased bouwen.”
Zowel Riezebos als Lansink wijzen er daarbij op dat er nog wel een evenwicht in het landschap moet blijven. Riezebos, gekscherend: “Je moet niet alle groen door silphie (zie kader) willen vervangen, want ook het op orde houden van biodiversiteit en de verscheidenheid in het landschap is en blijft een belangrijk thema.”
Aan het eind kijken zowel Lansink en Riezebos voorzichtig vooruit naar 2050. Lansink: “Ik hoop dat we dan nog altijd voedsel produceren, maar wel veel meer in balans en in verbinding met de omgeving. Daarbij zie ik veel kansen voor de regio Twente bij biobased bouwen, omdat hier veel bouwbedrijven gevestigd zijn.” Riezebos: “Ik hoop dat ik in 2050 kan zeggen dat Ter Steege twee biobased woningen heeft gebouwd voor mijn kleinkinderen. En dat wij daar als grootouders graag naar toegaan omdat de woningen dankzij het biobased bouwen zo’n fijn binnenklimaat hebben.”
Silphie
Peter Schreurs werkt voor MOVO-Zaden, een groothandel in landbouwzaden in Lattrop-Breklenkamp in Overijssel vlakbij de Duitse grens. Daar houdt hij zich onder meer bezig met agrarische innovaties. Schreurs vertelt dat MOVO-Zaden vijf jaar geleden een silphie-veld liet aanleggen omdat het potentie zag in de samenstelling van het gewas. Bovendien staat er in Duitsland al zo’n 10.000 hectare met dit gewas, dat in Duitsland bekendstaat als ‘doorgroeiende silphie’ en in Nederland als ‘zonnekroon’. In Duitsland wordt het met name gebruikt bij biogas.
Silphie heeft twee eigenschappen die de aandacht van Schreurs en MOVO-Zaden trokken: het is een plant met hoge energiewaarden en het is een vezelrijke plant. Bovendien heeft silphie veel structuur en bevat het veel cellulose. Voor de boer is het daarnaast aantrekkelijk omdat het gemakkelijk is in te zaaien en te verbouwen met de reguliere landbouwtechnieken.
Bij biobased bouwen zagen Schreurs en MOVO-Zaden in eerste instantie vanwege de vele vezels en het vele cellulose vooral mogelijkheden in silphie als verpakkingsmateriaal. Al snel kwam echter ook de toepassing bij spuitgieten en extruderen in beeld. Schreurs: “We hebben dat getest en dat bleek heel goed te werken.” Nu blijkt dat het technisch haalbaar is, komt de toepassing van silphie in een nieuwe fase: het opschalen. “We moeten nu bedrijven testen laten doen, waardoor ook de certificeringen rondkomen voor toepassing in de bouwwereld. Zo worden de isolatiewaarden getest om te kijken of je met silphie kunt isoleren. Er loopt een test met gevelplaatbekleding op basis van silphie. En er wordt gekeken naar de toepassing van silphie bij het 3D-printen van bouwblokken.” Hij noemt daarbij nog een belangrijk voordeel: “Silphie is een gewas dat goed past binnen de circulaire economie, omdat het vrijwel volledig herbruikbaar is.”
Schreurs ziet veel toekomst voor silphie. “Het is voor de boer een aantrekkelijk gewas omdat hij het nu al gemakkelijk kwijt kan voor verschillende toepassingen. Dat betekent dat je een supply&demand krijgt waarbij supply nooit het probleem zal zijn. Omgekeerd zijn er aan de demand-zijde voldoende toepassingen: van veevoer tot aan biogas en van potgrond tot biobased bouwen.” En voor dat laatste heeft silphie nog een voordeel: “Voor de bouwmarkt is silphie een stabiele vezel met een stabiele kwaliteit die aan de NEN-normen kan voldoen.”