Klimaatparken en vertical farming kunnen bijdragen aan het oplossen van de ruimtelijke puzzel. Dit betoogt stedenbouwkundige Sandra van Assen, die zich al langer verdiept in meervoudig ruimtegebruik. Op sommige plekken in Nederland is dat al aan de orde: het combineren van voedsel, energie, natuur, schoon water en een schone lucht. “Ruimte wordt schaars en daarom moeten we als ruimtelijke ontwerpers aan de slag.”
Lokale waarden en globale behoeftes samenbrengen op de vierkante meter. Dat houdt architect en stedenbouwkundige Sandra van Assen (Dokkum, 1973) al geruime tijd bezig. Ze specialiseerde zich in een duurzame en gezonde leefomgeving en heeft haar eigen onderzoeks- en adviesbureau. “We kunnen creatiever zijn”, vindt Van Assen, die na dertien jaar Delft en Rotterdam nu in het Friese dorp Hieslum woont.
Van Assen heeft ruim 25 jaar ervaring en doet nu een promotieonderzoek naar de governance van omgevingskwaliteit. Als voorbeeld van meervoudig ruimtegebruik noemt ze verticale landbouw ofwel vertical farming. De groei van de wereldbevolking en de verstedelijking leiden tot een toenemende vraag naar voedsel, constateert ze. “Als we blijven doorgaan met alleen horizontaal voedsel verbouwen, is er straks geen ruimte meer om in onze primaire levensbehoeften te voorzien. Zowel horizontale als verticale landbouw zijn nodig en het liefst in combinatie.”
Momenteel onderzoekt de Wageningen Universiteit welke gewassen en planten voedzaam blijven onder kunstlicht. Dat is belangrijke kennis voor de toekomstige mix van landbouwsystemen. In dit verband haalt ze professor Martha Bakker aan, die pleit voor zonering van landbouw. Bakker beschouwt dit als oplossing voor duurzame ruimtelijke ordening. Van Assen: “Er is dan toekomst voor zowel kleinschalige, grootschalige als technologische landbouw in zones. Voorwaarde is wel dat de agrarische productie plaatsvindt op de meest vruchtbare gronden en gebaseerd is op ecologische inzichten en moderne technologie.”
Stenig
Een ander voorbeeld: twintig jaar geleden werkte Van Assen mee aan een verkenning die aantoonde dat bedrijventerreinen veel meer functies kunnen hebben. “Ze zijn meestal erg stenig, wat tot hittestress en wateroverlast kan leiden. De biodiversiteit en klimaatadaptatie daar kun je vergroten door bijvoorbeeld groene daken, groene zones of waterpartijen aan te leggen. Er zijn al ondernemers die dit doen, maar helaas is het nog beperkt. Ook kunnen er meer zonnepanelen op daken of windmolens worden geplaatst.”
Door de bevolkingsgroei neemt ook de vraag naar woningen, bedrijfsgebouwen en recreatieverblijven toe. Nieuwbouw is niet altijd per se nodig, betoogt de stedenbouwkundige. “Het is een hardnekkige opvatting dat je relatief makkelijk en snel een weiland volbouwt met woningen. Het idee is vaak dat uitbreiden goed is, omdat een stad dan groeit. Maar inbreiden of herstructureren is vaak sneller en biedt veel voordelen.”
Verder kan ook gedacht worden aan alternatieve werk- en woonvormen, zoals drijvend wonen, waarvoor toenemende interesse is. De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek kende in juli ruim vijf miljoen euro toe om onderzoek te doen naar Floating Future: klimaatadaptieve woningen in de Noordzee, havensteden en de binnenwateren. Van Assen denkt bovendien dat, om te verdichten, meer bouwen in de hoogte noodzakelijk is. “Mits dit past in de omgeving.”
Klimaatpark eerste generatie
Een bijzondere ontwikkeling is die van klimaatparken of -meenten. Een concept dat ze enkele jaren geleden bedacht met de Energiewerkplaats Fryslân, een netwerkorganisatie voor duurzame burgerinitiatieven. “Van oudsher waren meenten gemeenschappelijke landbouwgronden waar gezamenlijk voedsel werd verbouwd”, licht ze toe. “Je kunt dit concept nieuw leven inblazen door er meer functies aan toe te voegen, zoals water, natuur, duurzame energie, maar ook maatschappelijke voorzieningen. Dan combineer je dus toepassingen met elkaar op dezelfde hectaren. Het sociale aspect is ook belangrijk. Mensen delen lusten, lasten en hebben zeggenschap. In Europa zijn voorzichtige pogingen gaande om tot zo’n multifunctionele landschapstypologie te komen, maar we zijn er nog lang niet.”